(verschenen in IDEA, gemeenteopbouwblad van de Evangelische Alliantie, februari 2007)

Op de markt van leidinggeven en begeleiding ontvangen hoor je steeds vaker het woord ‘supervisie’. Het begrip begint ook door te dringen tot de evangelische wereld: je kunt in supervisie gaan, je hebt gesprekken met een supervisor. Maar waar hebben we het over? En hoe verhoudt supervisie zich tot coaching, werkbegeleiding of therapie?

Voor velen is de eerste associatie bij het woord ‘supervisie’ dat iemand onder toezicht (super-visie) van een ander werkt, zoals een beginnend collega die meeloopt met een ervaren collega. Dan gaat het echter om een vorm van praktijk- of werkbegeleiding.
Wat is supervisie? Even kort door de bocht: met supervisie geef je iemand ‘tools’ om naar zichzelf te kijken in de werksituatie. Je leert iemand instrumenten te ontwikkelen om zelfstandig te leren van de eigen werkervaringen: “Waarom doe ik op de werkvloer zoals ik doe? Waarom voel ik, denk ik zoals ik voel en denk? Waarom kriebelt het altijd zo in mij in dat contact met die ene collega, met dat ene gemeentelid? Wat maakt nou dat ik zo gedreven, zo ambitieus ben?” Of iemand doet iets in de werksituatie, is daar in eerste instantie best tevreden over, maar achteraf voelt het toch niet goed. Of iemand heeft ergens het gevoel dat hij op zijn werk of in zijn beroepsrol - als voorganger, als leidinggevende, als …. - wezenlijk iemand anders is dan thuis. Dat is stof voor supervisie!
Als ik mijn definitie van supervisie wat meer wil aankleden, zeg ik zoiets als: “Supervisie is een begeleidingsvorm voor mensen in een mensgericht beroep (zoals pastoraat, hulpverlening, gezondheidszorg, onderwijs, management), waarbij je iemand leert om naar zichzelf te kijken in relatie tot zijn werk. In mijn rol als supervisor stel ik vragen, zodat jij straks die vragen aan jezelf gaat stellen.”

Leersituatie scheppen
In professionele termen, meer volgens het boekje, vallen al gauw termen als: reflectie, integratie op twee niveaus (op het eerste niveau: van denken, voelen, handelen, willen; op het tweede niveau: van persoon, werk, beroep), zelfsturend leren en ‘leren leren’.
De LVSC – de Beroepsvereniging voor Professionals in de Begeleidingskunde - hanteert de volgende definitie: “Supervisie is een methode van opleiden en deskundigheidsbevordering voor mensgerichte beroepen en functies, waarbij methodisch handelen in interacties tussen personen een belangrijk aspect van de beroepsuitoefening is. In het kader van opleidingen is supervisie gericht op toerusting voor de praktijk; in het kader van deskundigheidsbevordering op een verdere ontwikkeling van beroepsbekwaamheid.”
Bij de verdere uitleg van deze definitie lees ik: “Supervisie richt zich speciaal op de ontwikkeling van het eigen vermogen tot integratie van het denken, voelen en handelen (de persoonlijke aspecten) in relatie tot de uitoefening van het beroep (de beroepsaspecten).” Anders gezegd, de supervisant leert een eigen leersituatie te scheppen, om binnen die leersituatie aan zichzelf vragen te stellen en op eigen kracht (zelfgestuurd) en doelgericht te leren.

Waarom supervisie?
Zelf deed ik in het kader van mijn opleiding tot supervisor onderzoek in de zes deelnemende kerkgenootschappen van de Evangelische Alliantie (voor de volledige scriptie in PDF-bestand klik hier: Leiding Geven & Begeleiding Ontvangen). Wat kan in die context een aanleiding zijn om een supervisietraject te gaan?

  • Wens tot verhogen van de professionaliteit: ‘tools’ in handen krijgen om als beroepspersoon beter te functioneren in de werksituatie, om meer in harmonie te komen in relatie tot het werk.
  • Vastlopen in bepaalde mechanismen of patronen, bijvoorbeeld in conflicthantering.
  • Een vaag vermoeden van disfunctioneren (“er zit iets niet lekker”).
  • Tegen je grenzen aanlopen en dat niet kunnen hanteren; tegen het plafond van je mogelijkheden aan zitten.
  • Een dreigende of feitelijke burn-out.
  • Ter afronding van de loopbaan: hoe ga ik straks afscheid nemen?

De praktijk
Omdat de beroepsgroep van supervisoren niet beschermd is, zijn er erkende en niet-erkende supervisoren. Erkende supervisoren hebben een LVSC-registratie, waarmee kwaliteitseis en professionaliteit beter gewaarborgd zijn. Het minimum aantal bijeenkomsten is tien, omdat er bij minder geen echt supervisieproces op gang kan komen.
De supervisant bepaalt zelf welke ervaringen en vragen hij inbrengt. Verder is het van belang dat er een gewenste afstand bestaat tussen supervisant en supervisor, dat er dus geen directe werkrelatie bestaat.
Supervisie kan in een één-op-één-situatie, een supervisor met één supervisant. Het kan ook met twee (een triade), drie of hooguit vier (een groep) supervisanten.
In het kader van de procesgerichte aanpak vind ik het volgende beeld treffend: “Supervisie bestaat uit een proces dat gezien kan worden als het aaneenrijgen van bijeenkomsten als kralen aan een ketting. Elke bijeenkomst is zo bezien de kern waaruit het geheel opgebouwd is.”

Verschil met coaching
De meeste vormen van coaching zijn, anders dan supervisie, op een kortere termijn gericht. Coaching is veelal resultaatgerichter, probleemgerichter of staat in dienst van het realiseren van het beleid van de organisatie. De rol van de coach is vaak sturend en directief, hij werkt op basis van feedback en advisering. De rol van de supervisor is vooral faciliterend en non-directief, ten dienste van de ontwikkeling van het zelfsturend leren (‘leren leren’) van de supervisant die zijn interne supervisor ontwikkelt.
Een voorbeeld: iemand werkt als voorganger in een gemeente, wordt geconfronteerd met agressie en gaat ermee naar een deskundige. Die kan heel verschillend reageren.

  1. De coach zal vragen: “Wat is je doel, wat wil je bereiken, wat heb je nodig om dat te bereiken?”
  2. De supervisor zal vragen: “Wat gebeurde er met je toen die persoon boos werd? Wat merkte je, wat deed je, wat dacht je?”
  3. De praktijkbegeleider/mentor zal zeggen: “Wat heb je gedaan? Heb je dit al geprobeerd? Ken je dit boek? Je zou dat artikel eens kunnen lezen.”
  4. De therapeut zal vragen: “Wie was er vroeger boos op je, je vader, je moeder of ……..?”


PREDIKANT VOLGT SUPERVISIETRAJECT

“Ik ben eigenlijk liever met de gemeente bezig dan met mezelf.”

Geert van de Water is in de veertig en vier jaar predikant. Hij kreeg supervisie als vervolg op zijn mentoraat. Daarbij waren mentor en supervisor één en de-zelfde persoon. Jan Minderhoud sprak hem over zijn ervaringen.

Hoe is dat om mentoraat en supervisie van dezelfde persoon te krijgen? En kun je iets zeggen over het verschil tussen mentoraat en supervisie?
“In het mentoraat had ik iemand naast me staan, zo ervoer ik dat. Iemand die me vanuit zijn eigen ervaring als predikant begeleidde, bemoedigde en adviseerde. In de supervisie kwam dezelfde persoon ineens meer tegenover me te staan: geen adviezen meer, maar vooral doorvragen naar de werkelijkheid achter mijn motieven, beweegredenen, emoties. Dat was nieuw voor me, temeer omdat ik nagenoeg niets van supervisie wist.”

Coping mechanisms
Hoe kijk je op het geheel van het supervisietraject terug?
“Je wordt erg met jezelf geconfronteerd. Dat was best moeilijk. Eigenlijk ben ik liever met anderen en met de gemeente bezig dan met mezelf. Door supervisie kreeg ik inzicht in mijn eigen valkuilen, mijn ‘coping mechanisms’, zeg maar mijn strategieën om met moeilijke dingen om te gaan. Die moeilijke dingen waren voor mezelf – en zijn dat nog wel – dat ik naar bevestiging zoek in mijn bediening als predikant. Daaronder ligt een behoefte aan legitimatie van mezelf als persoon. Die bevestiging en legitimatie zoek ik dan bij de gemeente en bij de kerkenraad. Ik hoop dat ze blij zijn met mijn functioneren. De keerzijde daarvan is dat kritiek me van mijn stuk kan brengen.
Verder speelde het woord ‘transparantie’ wel een rol in mijn supervisie: heb ik zelf zicht op mijn ‘complete zelf’, op mezelf zoals ik ben en dan vooral in voelen, denken, willen en handelen? Mag de gemeente zicht op mij hebben zoals ik ben? Ook ontdekte ik - misschien nog meer na dan tijdens de supervisiereeks – dat ik sterk vanuit een plichtsgevoel kan werken, dat ik veel moet van mezelf. Dat heeft weer met dat eerste punt te maken, dat ik door mijn functioneren bevesti-ging van anderen hoop te krijgen. Ten diepste heeft dat te maken met zelfacceptatie: mezelf accepteren zoals ik ben. Alles bij elkaar is zo’n supervisie zeker de moeite waard.”

Zelfleiderschap
Je vertelde ook iets over hoe moeilijk het was om met jezelf bezig te zijn. Kun je daar meer over vertellen?
“Het liefst ga ik de confrontatie uit de weg, om maar niet met de negatieve dingen van mezelf geconfronteerd te worden. Bill Hybels van Willow Creek noemt dat het ‘zelfleiderschap’ en dat het daarin gemakkelijker is om met anderen bezig te zijn dan de moeilijke gebieden van jezelf onder ogen te gaan zien. Maar als je er eenmaal mee aan de slag gaat is dat wel vruchtbaar. Zo vond ik van mezelf dat ik op bepaalde gebieden van mijn leven een terriër was, ik kon zeer vasthoudend zijn. Ik kan mijn tanden echt ergens inzetten. Ik zag dat terriër-zijn vooral negatief. Maar in supervisie ontdekte ik dat er ook positieve kanten aan zitten: ik ga voor kwaliteit en daarin ben ik volhardend.”

Waarin komt dat vasthoudende van jou bijvoorbeeld tot uiting?
“Vooral in praktische projecten, bijvoorbeeld het organiseren van de eredienst. Ik wil dat tot in alle puntjes geregeld hebben. Of in de organisatie van een gemeenteweekend. Ik ga zoiets regelen, vooral als anderen de organisatie daarvan niet goed oppakken. Het is ook een tastbaar project en daar kan ik van genieten. Aan de andere kant ben ik niet op alle fronten zo vasthoudend. Als voor mij duidelijk is dat de verantwoordelijkheden ergens anders liggen, dan kan ik dingen ook loslaten. Dan ben ik eerder een schoothondje dan een terriër!”

Aan jezelf schaven
In hoeverre kun je zeggen dat de supervisie een pastorale supervisie is geweest, met invalshoeken vanuit de biografische en spirituele lagen?
“In negatieve zin kwam ik het gemis aan bevestiging van de kant van mijn vader op het spoor. Hij was wat dominant van aard; vriendjes op de lagere school stonden model voor hoe ik in zijn ogen zou moeten zijn. Als gevolg daarvan ben ik extra gevoelig voor goed- en afkeuring door andere mensen en zoek ik die positieve bevestiging bij kerkenraadsleden. En dan vooral bij kerkenraadsleden die zelf ook iets dominants in zich hebben, zelfverzekerd zijn, sterk vanuit hun eigen mening kunnen praten. Van moeders kant nam ik iets mee van de ‘will to plea-se’, de behoefte om het anderen naar de zin te maken, anderen te dienen en te bedienen.
Verder is het blijvend aan jezelf schaven, juist voor het aangezicht van God, in relatie tot God. Je bent geen superman, ook al wil je dat soms wel zijn, en je hóeft ook geen superman te zijn. Je mag leven van dezelfde genade, waar ook je gemeenteleden van mogen leven. Dat houd ik de gemeente dan ook voortdurend voor. Wat ik in de relatie met God ook ontdekt heb, is dat ik in situaties van moeite geneigd kan zijn om tot passiviteit te vervallen. Ik deel dan mijn moeiten noch met anderen, noch met God. Omgekeerd deel ik dan mijn vreugdes juist wel met anderen en met God.”

In hoeverre heeft dit alles ook iets te maken met je beeld van God?
“Ook wel. Als ik zelf een herder mag zijn voor de gemeente, en zo zie ik dat wel, dan zie ik God toch vooral als Opperherder. Daar zit iets zorgends in. Juist vanuit de bewogenheid die ik in mezelf heb wil ik iedereen in de gemeente aandacht geven. Maar kan dat eigenlijk wel in een middelgrote gemeente? Recent heb ik ontdekt dat je ook met een ander beeld van jezelf leiding kunt geven. Meer als opziener, iemand die de grote lijnen in de gemeente overziet.
Maar mijn Godsbeeld is volgens mij niet zozeer van invloed op de hoge eisen die ik aan mezelf stel. Die eisen stel ik niet vanwege God of vanwege de kerkenraad, maar puur vanuit mezelf. Dat heeft eerder met mijn biografie te maken.”

Tot slot: kun je iets zeggen over de opvattingen over supervisie en weerstanden tegen supervisie in het kerkgenootschap waartoe je behoort?
“In mijn eigen gemeente zijn een aantal kerkenraadsleden wel vertrouwd met ‘personal coach’-trajecten, onder andere vanuit het bedrijfsleven. Dat maakt dat ze niet vreemd aankijken tegen zoiets als supervisie. Integendeel, ik krijg van hen zelfs een stimulans om met supervisie bezig te zijn!”

(de naam van de predikant is om privacyredenen fictief)